Zoals reeds in de inleiding vermeld, is het totaal aantal nieuwe zaken dat in 2021 op de griffie van het Hof werd ingeschreven, globaal genomen met maar liefst 14,05 pct. gestegen ten aanzien van het jaar 2020, meer bepaald van 2.483 eenheden in 2020 naar 2.832 eenheden in 2021. Deze stijging is zeer opvallend, want doet zich plots voor en houdt een duidelijke breuk in ten aanzien van de relatief stabiele instroom tussen 2016 en 2020. Zij verdient een nauwgezette opvolging in de komende jaren.
De stijging van het totaal aantal nieuwe zaken in 2021 tekent zich zowel op de Nederlandstalige als op de Franstalige taalrol af, zij het iets scherper op de Franstalige taalrol. Het aantal nieuwe Nederlandstalige zaken is met name in 2021 ten aanzien van 2020 met 11,58 pct. gestegen, tot 1.629 eenheden, terwijl het aantal nieuwe Franstalige zaken met 17,60 pct. is gestegen, tot 1.203 eenheden.
Bij het Hof worden cassatieberoepen aanhangig gemaakt tegen beslissingen die door diverse rechtscolleges worden gewezen. Van de nieuwe zaken die in 2021 op de griffie van het Hof zijn ingeschreven, zijn er:
1.944 afkomstig van de hoven van beroep en 130 van de arbeidshoven (73,23 pct.);
19 afkomstig van de assisenhoven (0,67 pct.);
147 afkomstig van de rechtbanken van eerste aanleg, 16 van de ondernemingsrechtbanken, 2 van de arbeidsrechtbanken en 387 van de correctionele rechtbanken (19,49 pct.);
9 afkomstig van de vredegerechten en 10 van de politierechtbanken (0,67 pct.), waarbij laatstgenoemde rechtbanken in eerste en meteen laatste aanleg uitspraak hebben gedaan; en
168 afkomstig van overige instanties (5,93 pct.).
Het aantal door het Hof in 2021 gewezen eindbeslissingen is ten aanzien van het jaar 2020 met 16,70 pct. gestegen, van 2.473 eenheden in 2020 tot 2.886 eenheden in 2021. Dit is het hoogste aantal eindbeslissingen van de voorbije zes jaar. Het aantal uitgesproken Nederlandstalige eindbeslissingen ligt in 2021 14,04 pct. hoger dan in 2020 en bedraagt 1.665 arresten. Het aantal uitgesproken Franstalige eindbeslissingen ligt 20,53 pct. hoger en bedraagt 1.221 eenheden.
De verhouding tussen het aantal gewezen eindbeslissingen en het aantal nieuwe zaken bepaalt de zgn. clearance rate. De European Commission for the Efficiency of Justice (CEPEJ) beschouwt een clearance ratevan rond de 100 pct. als een indicator voor een efficiënt werkende justitie[1]. Een clearance ratevan minder dan 100 pct. duidt op een stijging van de werkvoorraad, dit is het aantal dossiers dat op het einde van het jaar nog op een eindbeslissing wacht. Een clearance ratevan meer dan 100 pct. duidt logischerwijs op een daling van de werkvoorraad.
Aangezien het aantal in 2021 door het Hof gewezen eindbeslissingen iets hoger is dan het aantal nieuwe zaken dat in 2021 werd ingeschreven, bedraagt de clearance ratevoor het Hof over de beide taalrollen heen 101,91 pct. (102,21 pct. voor de Nederlandstalige taalrol en 101,50 pct. voor de Franstalige taalrol).
[1] Zie C.E.P.E.J., Systèmes judiciaires européens – Rapport d'évaluation de la C.E.P.E.J. – Cycle d'évaluation 2020 (données 2018), Deel 1, Tableaux, graphiques et analyses, s.l., Raad van Europa, 2020, p. 107 e.s. (Beschikbaar via).
Aldus is de op het einde van 2021 openstaande werkvoorraad ten aanzien van de op het einde van 2020 openstaande werkvoorraad licht gedaald, tot 1.493 eenheden over de beide taalrollen heen. Dit is een globale daling met 3,55 pct. ten aanzien van het jaar 2020. De werkvoorraad op de Nederlandstalige taalrol is met 4,25 pct. gedaald in vergelijking met 2020, tot 833 eenheden; de werkvoorraad op de Franse taalrol met 2,65 pct., tot 660 eenheden.
Bij een analyse van de openstaande werkvoorraad van het Hof past ook dit jaar opnieuw een belangrijke kanttekening. Het Hof kan namelijk omwille van diverse redenen die eigen zijn aan de procedure voor het Hof, een niet-verwaarloosbaar deel van de zaken die tot zijn werkvoorraad behoren (ongeveer 7 pct. van die werkvoorraad), niet definitief in 2021 behandelen:
in een 200-tal zaken die in de loop van 2021 op de algemene rol van het Hof werden ingeschreven, werd de behandeling van het casssatieberoep niet aangevat omdat de termijn die de verwerende partij toebedeeld krijgt om haar memorie van antwoord in te dienen, pas in 2022 verstrijkt;
in een aantal zaken die tot de openstaande werkvoorraad behoren, stelde het Hof, gelet op zijn wettelijke verplichtingen ter zake, bij wijze van tussenarrest een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof of het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarop in de loop van 2021 nog geen antwoord werd ontvangen, zodat de definitieve afhandeling door het Hof moet worden uitgesteld.
Het blijkt dat een negatieve impact van het sterk gestegen aantal nieuwe zaken op de globale werkvoorraad vooralsnog is vermeden. Indien in de komende jaren het aantal nieuwe zaken verder zou blijven stijgen, is een dergelijke negatieve impact niet langer uit te sluiten. Het aantal uitgesproken eindbeslissingen kan het aantal nieuwe zaken immers niet ongebreideld blijven volgen. Overigens dient het Hof, niettegenstaande deze vaststelling op globaal niveau, vast te stellen dat ondanks de verrichte inspanningen, wat bepaalde specifieke materies betreft (in het bijzonder de P-zaken en de F-zaken), de werkvoorraad een belangrijke stijging ondergaat, waarover verder meer.
De onderstaande grafieken geven een overzicht van de evolutie over een tijdspanne van tien jaar van het aantal zaken dat jaarlijks voor het Hof werd ingediend, van het aantal eindbeslissingen dat jaarlijks door het Hof werd gewezen en van de daaruit op het einde van het jaar voortvloeiende werkvoorraad. In het aantal gewezen arresten zijn enkel de eindarresten en dus geen tussenarresten opgenomen.
De evolutie van het aantal nieuwe zaken dat jaarlijks voor het Hof wordt ingediend en van het aantal eindbeslissingen dat jaarlijks wordt gewezen, wordt daarbij door middel van een tendenslijn weergegeven. De evolutie van de openstaande werkvoorraad daarentegen wordt door middel van een ingekleurd (groen) vlak aangeduid. Dit laat toe om de verhouding van de op het einde van elk jaar openstaande werkvoorraad ten aanzien van het aantal nieuwe zaken en het aantal gewezen eindbeslissingen beter te visualiseren.
Uit deze grafieken blijkt duidelijk dat zowel het aantal nieuwe zaken als het aantal eindarresten in 2021 plots stijgt, nadat tussen 2016 en 2020 het aantal nieuwe zaken en het aantal gewezen eindbeslissingen nagenoeg constant bleef. De stabilisering in het aantal nieuwe zaken tussen 2016 en 2020 (na een zware piek in de periode 2010-2014) was te danken aan enerzijds de wijziging van de cassatieprocedure in strafzaken bij wet van 14 februari 2014, in werking getreden op 1 februari 2015, en anderzijds de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie (de zgn. Potpourri II-wet), in werking getreden op 29 februari 2016), die (onder meer) de daling van het werkvolume in strafzaken beoogden. Vastgesteld wordt dat het effect van die wetgeving thans nagenoeg teniet wordt gedaan: het aantal nieuwe zaken in 2021 bevindt zich nagenoeg opnieuw op het niveau van 2015.
Deze tabel geeft de evolutie van de globale instroom per ressort over de laatste tien jaar weer.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Antwerpen | 563 | 585 | 541 | 432 | 344 | 360 | 429 | 466 | 464 | 557 |
Brussel N | 197 | 220 | 211 | 167 | 157 | 153 | 174 | 143 | 160 | 198 |
Bruxelles F | 455 | 453 | 357 | 314 | 256 | 270 | 291 | 305 | 275 | 321 |
Gent | 489 | 469 | 511 | 420 | 327 | 251 | 322 | 314 | 404 | 354 |
Liège | 348 | 341 | 317 | 312 | 245 | 248 | 242 | 258 | 278 | 329 |
Mons | 184 | 135 | 166 | 175 | 132 | 117 | 155 | 157 | 143 | 185 |
Arbh. Antwerpen | 42 | 48 | 22 | 24 | 28 | 27 | 27 | 28 | 26 | 24 |
Arbh. Brussel N | 30 | 22 | 16 | 28 | 6 | 8 | 19 | 9 | 20 | 18 |
C. trav. Bruxelles F | 58 | 42 | 52 | 38 | 51 | 37 | 43 | 24 | 32 | 26 |
Arbh. Gent | 28 | 19 | 21 | 26 | 33 | 14 | 15 | 19 | 12 | 20 |
C. trav Liège | 36 | 32 | 35 | 55 | 30 | 46 | 35 | 29 | 33 | 33 |
C trav. Mons | 27 | 15 | 25 | 9 | 9 | 10 | 12 | 18 | 18 | 9 |
Ass. | 36 | 30 | 27 | 36 | 22 | 22 | 5 | 13 | 17 | 19 |
Rb. | 199 | 189 | 156 | 161 | 154 | 151 | 151 | 156 | 174 | 147 |
Ondrb. | 19 | 28 | 14 | 9 | 10 | 11 | 10 | 77 | 8 | 16 |
Arbrb. | 4 | 3 | 0 | 0 | 13 | 9 | 5 | 4 | 4 | 2 |
Corr. | 427 | 381 | 405 | 408 | 359 | 416 | 325 | 394 | 197 | 387 |
Jeugdrb. | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | 2 | 0 | 1 | 0 | 0 |
Vred. | 17 | 22 | 17 | 14 | 37 | 28 | 18 | 22 | 16 | 9 |
Pol. | 8 | 11 | 5 | 17 | 11 | 7 | 17 | 8 | 6 | 10 |
Overige | 192 | 248 | 258 | 207 | 199 | 328 | 155 | 167 | 197 | 168 |
totaal | 3359 | 3294 | 3156 | 2852 | 2423 | 2515 | 2450 | 2512 | 2484 | 2832 |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
Bij een meer inhoudelijk analyse van de in 2021 gewezen eindarresten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen civiele materies[2]. en penale materies. Het aantal gevallen waarin tot een cassatie van de bestreden beslissing wordt beslist, is in civiele materies immers beduidend hoger dan in penale materies. Dit houdt verband met de verplichte tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie in C-, S- en D-zaken, wat in P-zaken niet is vereist (infra), met een hogere "succesratio" in dergelijke civiele zaken tot gevolg. In F-zaken is de tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie evenmin vereist, maar de praktijk leert dat de rechtszoekende ook in fiscale materies, en dit veel meer dan in P-zaken, toch een beroep doet op een advocaat bij het Hof van Cassatie (infra), wat de slaagkansen van een cassatieberoep verhoogt.
[2] Het begrip 'civiele materies' wordt daarbij ruim geïnterpreteerd: het omvat zowel de C-, F-, S- als D-zaken.
In 2021 besloot het Hof in 34,47 pct. van de eindarresten in civiele materies tot een cassatie van de bestreden beslissing. In 50,75 pct. werd tot een verwerping van het cassatieberoep besloten. Het Hof houdt in civiele materies geen afzonderlijke cijfers bij over het aantal gevallen waarin het tot de onontvankelijkheid van een cassatieberoep beslist. Deze gevallen, die door de verplichte tussenkomst van een cassatieadvocaat in burgerlijke en sociale zaken en tuchtzaken eerder zeldzaam zijn, worden als een verwerping geregistreerd.
De overige zaken betreffen beslissingen inzake wrakingsvorderingen, vorderingen tot onttrekking of verzoeken tot afstand. In 2021 heeft het Hof zich in civiele materies moeten uitspreken over:
9 wrakingsvorderingen (waarvan 6 aan Franstalige zijde en 3 aan Nederlandstalige zijde). Al deze vorderingen werden verworpen.
60 vorderingen tot onttrekking (waarvan 18 aan Nederlandstalige zijde en 42 aan Franstalige zijde), hetzij omdat een rechter gedurende meer dan zes maanden heeft verzuimd uitspraak te doen, hetzij wegens gewettigde verdenking. In 48 gevallen (12 aan Nederlandse zijde en 36 aan Franstalige zijde) werd tot een onttrekking besloten[3].
In 91 zaken (waarvan 11 aan Nederlandstalige zijde en 80 aan Franstalige zijde) werd een afstand geakteerd. Dit uitzonderlijk hoog aantal afstanden houdt verband met een reeks van 72 gelijklopende Franstalige cassatieberoepen, waarin een afstand werd geakteerd (infra).
[3] In het onderstaand taartdiagram (evenals de onderstaande tabel) worden onder 'onttrekking/dessaissement' en 'wraking/récusation' enkel de zaken weergegeven waarin het Hof effectief tot een wraking of onttrekking heeft besloten. Zaken waarin het Hof de onttrekking of wraking heeft geweigerd, worden in het taartdiagram (en de onderstaande tabel) als een 'verwerping/rejet' geregistreerd.
Het cassatiepercentage in civiele materies in 2021 is in overeenstemming met het cassatiepercentage van de laatste vijf jaar.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Cassatie | N | 34% | 39% | 45% | 37% | 44% |
F | 30% | 29% | 35% | 31% | 23% | |
N+F | 32% | 34% | 41% | 34% | 34% | |
Verwerping | N | 57% | 57% | 52% | 51% | 50% |
F | 48% | 63% | 58% | 62% | 51% | |
N+F | 53% | 60% | 55% | 56% | 51% | |
Afstand | N | 2% | 2% | 1% | 2% | 2% |
F | 2% | 4% | 4% | 2% | 18% | |
N+F | 2% | 3% | 2% | 2% | 9% | |
Onttrekking | N | 6% | 2% | 0,5% | 9% | 2% |
F | 19% | 4% | 2% | 5% | 8% | |
N+F | 12% | 3% | 1% | 7% | 5% | |
Overige | N | 1% | 0% | 1,5% | 2% | 0% |
F | 1% | 0% | 1% | 0% | 0% | |
N+F | 1% | 0% | 1% | 1% | 0% | |
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
De onderstaande tabel geeft voor de in 2021 uitgesproken arresten de cassatiepercentages in civiele materies per ressort weer, met een evolutie over de laatste tien jaar. Deze cijfers moeten steeds met de nodige omzichtigheid worden behandeld. Wanneer de instroom van zaken uit een bepaald ressort laag is, dan is de kans op extreme cijfers - in de een of andere zin - hoog, wat statistisch een verkeerd of ongenuanceerd beeld kan opleveren. Het staat aan de hoven en rechtbanken om deze cijfers te evalueren.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Antwerpen | 33% | 35% | 35% | 32% | 28% | 34% | 41% | 47% | 36% | 53% |
Brussel N | 34% | 45% | 44% | 52% | 40% | 44% | 33% | 54% | 51% | 41% |
Bruxelles F | 63% | 30% | 28% | 36% | 26% | 28% | 24% | 24% | 18% | 59% |
Gent | 34% | 38% | 31% | 26% | 29% | 34% | 34% | 35% | 29% | 40% |
Liège | 52% | 32% | 32% | 35% | 33% | 35% | 28% | 35% | 28% | 29% |
Mons | 37% | 40% | 42% | 31% | 42% | 35% | 28% | 46% | 29% | 31% |
Arbh. Antwerpen | 47% | 41% | 41% | 41% | 63% | 33% | 67% | 42% | 54% | 58% |
Arbh. Brussel N | 36% | 33% | 56% | 47% | 56% | 65% | 33% | 45% | 30% | 60% |
C. trav. Bruxelles F | 13% | 40% | 36% | 44% | 47% | 30% | 35% | 32% | 21% | 4% |
Arbh. Gent | 20% | 32% | 44% | 42% | 50% | 20% | 31% | 56% | 22% | 44% |
C. trav Liège | 13% | 61% | 43% | 43% | 36% | 63% | 41% | 61% | 38% | 22% |
C trav. Mons | 30% | 38% | 33% | 52% | 71% | 44% | 33% | 78% | 67% | 78% |
Rb. | 57% | 46% | 51% | 45% | 47% | 43% | 40% | 54% | 43% | 43% |
Ondrb. | 65% | 46% | 33% | 39% | 40% | 39% | 67% | 53% | 29% | 8% |
Arbrb. | 0% | 0% | 100% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 0% | 100% |
Vred. | 58% | 44% | 100% | 60% | 97% | 87% | 50% | 90% | 75% | 60% |
Pol. | 62% | 83% | 87% | 100% | 95% | 87% | 50% | 90% | 75% | 67% |
Tuchtinstantie | 21% | 28% | 26% | 43% | 18% | 12% | 32% | 71% | 73% | 14% |
Overige | 52% | 21% | 6% | 0% | 10% | 2% | 54% | 6% | 12% | NA |
Algemeen | 38% | 38% | 38% | 35% | 39% | 32% | 34% | 41% | 34% | 34% |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
Opvallend is het traditioneel zeer hoge cassatiepercentage in zaken die afkomstig zijn van instanties die in eerste en laatste aanleg oordelen, zoals de vredegerechten en de politierechtbanken. Zo besloot het Hof in 2021 in 60 resp. 67 pct. van de zaken afkomstig van deze rechtbanken tot een cassatie van de bestreden beslissing, terwijl het globale cassatiepercentage, zoals aangegeven, slechts 34 pct. bedraagt.
Ook in zaken die afkomstig zijn van de rechtbanken van eerste aanleg blijft het cassatiepercentage relatief hoog, met name 43 pct. in 2021.Voor wat zaken betreft die afkomstig zijn van de ondernemingsrechtbanken, is het cassatiepercentage in 2021 uitzonderlijk laag (slechts 8 pct., terwijl dat percentage in voorgaande jaren tussen de 29 en 67 pct. varieert). Dit houdt evenwel verband met de voormelde reeks van 72 nagenoeg identieke Franstalige cassatieberoepen waarin de eiser afstand deed van het cassatieberoep en die allen hun oorsprong bij de ondernemingsrechtbank vonden, wat het relevante cassatiepercentage aanzienlijk vertekent. In voorgaande jaren was ook dat cassatiepercentage relatief hoog.
In penale zaken is het cassatiepercentage, zoals vermeld, beduidend lager dan in civiele materies: in 2021 bedraagt dit percentage 14,11 pct. van de gewezen eindarresten, terwijl in 63,64 pct. tot een verwerping van het cassatieberoep werd besloten.
In P-zaken houdt het Hof tevens afzonderlijke statistieken bij over het aantal beschikkingen van niet-toelaatbaarheid. De wet van 14 februari 2014 voerde namelijk een versnelde en niet-tegensprekelijke procedure in die het mogelijk maakt ongemotiveerde of kennelijk niet-ontvankelijke of ongegronde cassatieberoepen niet-toelaatbaar te verklaren en aldus versneld af te handelen, waardoor sneller tot de strafuitvoering kan worden overgegaan. In 2021 heeft het Hof 290 beschikkingen van niet-toelaatbaarheid gewezen (195 in het Nederlands en 95 in het Frans), wat 16 pct. meer is dan in 2020, wanneer het Hof 250 beschikkingen van niet-toelaatbaarheid (181 in het Nederlands en 69 in het Frans) wees.
Ook in penale materies betreffen de overige zaken voornamelijk beslissingen inzake wrakingsvorderingen, vorderingen tot onttrekking of verzoeken tot afstand. In 2021 heeft het Hof zich in penale materies moeten uitspreken over:
11 wrakingsvorderingen (waarvan 3 aan Franstalige zijde en 8 aan Nederlandstalige zijde). Al deze vorderingen werden verworpen.
8 vorderingen tot onttrekking (waarvan 4 aan Nederlandstalige zijde en 4 aan Franstalige zijde), hetzij omdat een rechter gedurende meer dan zes maanden heeft verzuimd uitspraak te doen, hetzij wegens gewettigde verdenking. In 3 gevallen (1 aan Nederlandse zijde en 2 aan Franstalige zijde) werd tot een onttrekking besloten[4].
[4] In het onderstaand taartdiagram (evenals de onderstaande tabel) worden onder 'onttrekking/dessaissement' en 'wraking/récusation' enkel de zaken weergegeven waarin het Hof effectief tot een wraking of onttrekking heeft besloten. Zaken waarin het Hof de onttrekking of wraking heeft geweigerd, worden in het taartdiagram (en de onderstaande tabel) als een 'verwerping/rejet' geregistreerd.
Het cassatiepercentage in penale zaken in 2021 is in overeenstemming met het cassatiepercentage van de laatste vijf jaar, zoals blijkt uit de onderstaande tabel.
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Cassatie | N | 17% | 14% | 13% | 13% | 14% |
F | 18% | 17% | 14% | 15% | 14% | |
N+F | 17% | 15% | 13% | 14% | 14% | |
Verwerping | N | 61% | 63% | 61% | 61% | 63% |
F | 58% | 56% | 62% | 64% | 65% | |
N+F | 60% | 60% | 61% | 62% | 64% | |
Afstand | N | 3% | 4% | 4% | 3% | 2% |
F | 4% | 5% | 5% | 5% | 3% | |
N+F | 3% | 4% | 4% | 4% | 3% | |
Onttrekking | N | 0% | 0% | 0,5% | 0% | 0,2% |
F | 0% | 1% | 0,5% | 0,5% | 0,2% | |
N+F | 0% | 0,5% | 0,5% | 0% | 0,2% | |
Niet-toelaatbaarheid | N | 20% | 19% | 21% | 22% | 20% |
F | 16% | 20% | 18% | 14% | 15% | |
N+F | 18% | 19% | 20% | 19% | 18% | |
Overige | N | 1% | 0% | 0,5% | 1% | 0,8% |
F | 4% | 1% | 0,5% | 1,5% | 2,8% | |
N+F | 2% | 0,5% | 0,5% | 1% | 0,8% | |
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
De volgende tabel geeft voor de in 2021 uitgesproken arresten de cassatiepercentages in penale materies per ressort weer met de evolutie over de laatste tien jaar.
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Antwerpen | 5% | 4% | 13% | 7% | 11% | 12% | 8% | 8% | 9% | 7% |
Brussel N | 8% | 9% | 12% | 7% | 18% | 18% | 15% | 11% | 14% | 9% |
Bruxelles F | 14% | 7% | 7% | 14% | 11% | 14% | 15% | 56% | 12% | 16% |
Gent | 7% | 8% | 10% | 7% | 10% | 16% | 13% | 8% | 10% | 13% |
Liège | 13% | 8% | 8% | 10% | 11% | 11% | 12% | 10% | 17% | 7% |
Mons | 9% | 13% | 19% | 9% | 28% | 37% | 22% | 13% | 20% | 15% |
Ass. | 12% | 5% | 11% | 21% | 13% | 20% | 20% | 0% | 25% | 0% |
Corr. | 21% | 18% | 20% | 17% | 20% | 24% | 20% | 25% | 22% | 27% |
Rb. | 0% | NA | 0% | NA | 100% | 0% | NA | 0% | NA | 0% |
Pol. | 0% | NA | 0% | NA | 0% | 33% | 78% | 0% | 100% | 0% |
Overige | 2% | 13% | 12% | 11% | 9% | 12% | 7% | 10% | 10% | 8% |
Algemeen | 10% | 9% | 13% | 11% | 14% | 17% | 15% | 13% | 14% | 14% |
2012 | 2013 | 2014 | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 |
Hieruit blijkt dat ook in penale materies het cassatiepercentage in zaken die van de correctionele rechtbanken afkomstig zijn, relatief hoog is. In 2021 besloot het Hof in 27 pct. van dergelijke zaken tot een cassatie van de bestreden beslissing, terwijl het gemiddeld cassatiepercentage in penale materies, zoals aangegeven, slechts 14 pct. bedraagt. De instroom uit de politierechtbanken is te beperkt om uit dit cassatiepercentage enige betekenisvolle gevolgen af te leiden.
Een permanente bezorgdheid van het Hof is de bewaking van de voortgang van de zaken. De voortgang van de zaken wordt daarbij op twee manieren gemeten. Enerzijds wordt de behandelingstermijn of doorlooptijd van de zaken waar in 2021 een eindarrest werd uitgesproken, gemeten. Anderzijds wordt gemeten hoe lang de op het einde van 2021 nog te wijzen zaken reeds op de griffie van het Hof zijn ingeschreven.
Opnieuw moet bij deze bespreking een onderscheid worden gemaakt tussen civiele materies en penale materies. Gelet op stringentere termijnregelingen in een niet onaanzienlijk deel van de strafzaken worden zij immers op een veel kortere termijn afgehandeld dan civiele zaken, zodat een globale bespreking van de voortgang van de zaken, zonder dit onderscheid te maken, een te vertekend beeld zou geven van de voortgang van de zaken voor het Hof.
In penale zaken is het Hof namelijk verplicht om over sommige zogenaamd "dringende" cassatieberoepen, zoals cassatieberoepen inzake voorlopige hechtenis en het Europees aanhoudingsbevel of tegen beslissingen van de strafuitvoeringsrechtbank of de kamer voor bescherming van de maatschappij, binnen een wettelijk bepaalde - vrij korte (15 respectievelijk 30 dagen) - termijn uitspraak te doen. In 2021 betrof 29,40 pct. van de door de strafkamer uitgesproken eindarresten een dergelijke dringende zaak. Dit percentage is hoger dan in voorgaande jaren: in 2020 betrof 'slechts 26,89 pct. van de door de strafkamer uitgesproken eindarresten een dergelijke dringende zaak.
Ook andere P-zaken, waarover het Hof niet binnen een wettelijk bepaalde termijn uitspraak moet doen, worden gelet op hun aard dringend behandeld. Het betreft onder meer cassatieberoepen tegen beslissingen over de bestuurlijke vrijheidsberoving van vreemdelingen of personen van wie de uitlevering wordt gevraagd, waar artikel 5 EVRM een beslissing op korte termijn vereist over de wettigheid van de vrijheidsberoving. In 2021 betrof 3,73 pct. van de door de strafkamer uitgesproken zaken een dergelijke zaak (tegenover 6,56 pct. van de uitgesproken zaken in 2020). Cassatieberoepen tegen beslissingen over wrakingsverzoeken komen hiervoor eveneens in aanmerking, gelet op hun stremmend karakter op het verdere verloop van de procedure. 0,68 pct. van de in 2021 door de tweede kamer uitgesproken arresten betroffen een dergelijk wrakingsverzoek (tegenover 1,68 van de uitgesproken zaken in 2020).
Aldus werden in totaal 33,81 pct. van de in 2021 uitgesproken zaken dringend behandeld (tegenover 35,13 pct. van de uitgesproken zaken in 2020).
In civiele zaken vangt de raadsheer-rapporteur, niettegenstaande de inschrijving van een zaak op de rol, het onderzoek van het cassatieberoep doorgaans niet aan vóór het verstrijken van de termijn die de verwerende partij toebedeeld krijgt om haar memorie van antwoord in te dienen, met een wachtperiode voor de behandeling en een impact op de voortgang van deze zaken tot gevolg. Die termijn bedraagt in de regel drie maanden vanaf de betekening van het cassatieberoep.
In strafzaken daarentegen kan de raadsheer-rapporteur het ambtshalve onderzoek van het cassatieberoep in theorie onmiddellijk aanvangen, zij het dat in de praktijk ook in strafzaken de raadsheer-rapporteur het onderzoek doorgaans pas aanvangt nadat de termijn van 2 maanden voor de eiser om een memorie neer te leggen, is verstreken.
De voortgang van de G-zaken wordt apart besproken, aan het einde van deze tekst.
De doorlooptijd of behandelingstermijn van de in 2021 uitgesproken arresten meet de tijdspanne die verstrijkt tussen de inschrijving van het dossier op de algemene rol van het Hof en de einduitspraak van het Hof in 2021, en omvat bijgevolg ook de voormelde wachtperiode in sommige zaken, waarvan de behandeling nog niet kan worden aangevat.
Voor de in 2021 uitgesproken eindarresten in civiele materies bedraagt de gemiddelde doorlooptijd 14,89 maanden. De gemiddelde doorlooptijd in 2021 ligt aldus in de lijn van de gemiddelde doorlooptijd in de laatste vijf jaar. De gemiddelde doorlooptijd van de Nederlandstalige civiele materies bedraagt in 2021 14,61 maanden (tegenover 13,77 maanden in 2020). In Franstalige civiele materies bedraagt de gemiddelde doorlooptijd 15,31 maanden (tegenover 14,74 maanden in 2020).
De gemiddelde doorlooptijd in penale materies bedraagt thans globaal 2,52 maanden en is bijgevolg - niettegenstaande een procentueel lager aantal dringende cassatieberoepen (supra) - verder gedaald, met 0,3 maanden, ten aanzien van 2020. De gemiddelde doorlooptijd in penale zaken ligt daarmee op het laagste niveau van de voorbije vijf jaar. De daling van de gemiddelde doorlooptijd in 2021 is voornamelijk te danken aan een daling van de gemiddelde doorlooptijd in Franstalige penale zaken met meer dan een halve maand.
Deze tabel geeft de in maanden uitgedrukte gemiddelde doorlooptijd weer, met daarbij de evolutie over de laatste vijf jaar:
2017 | 2018 | 2019 | 2020 | 2021 | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Civiele materies | N | 12,38 | 14,29 | 15,93 | 13,77 | 14,61 |
F | 16,31 | 13,00 | 12,28 | 14,74 | 15,31 | |
N+F | 14,18 | 13,73 | 14,35 | 14,15 | 14,89 | |
Penale materies | N | 8,56 | 4,66 | 3,46 | 2,80 | 2,62 |
F | 3,06 | 2,80 | 2,75 | 2,94 | 2,36 | |
N+F | 6,63 | 3,95 | 3,16 | 2,85 | 2,52 | |
G | N | 1,91 | 1,91 | 2,94 | 3,37 | 6,13 |
F | 1,91 | 1,78 | 1,63 | 2,22 | 2,15 | |
N+F | 1,91 | 1,84 | 2,19 | 2,76 | 4,02 |
Omdat gemiddelden aan extremen onderhevig kunnen zijn, is het nuttig de doorlooptijd van de in 2021 uitgesproken eindarresten meer in detail te bespreken.
In civiele materies werd iets meer dan de helft (met name 51 pct.) van de in 2021 uitgesproken zaken behandeld op een termijn van minder dan één jaar en 80 pct. op een termijn van minder dan twee jaar. Deze percentages liggen in de lijn van de percentages voor 2020. Wanneer men rekening houdt met de hierboven beschreven wachtperiode voor de rapporteur alvorens deze het onderzoek van het dossier kan aanvatten, kan worden vastgesteld dat voor de grote meerderheid van zaken, zowel in de Nederlandstalige als in de Franstalige afdeling, minder dan een jaar verloopt tussen de dag waarop de rapporteur het dossier krijgt en de dag waarop een eindarrest wordt uitgesproken.
In penale materies werd 64 pct. van de in 2021 uitgesproken zaken behandeld op een termijn van minder dan 3 maanden en maar liefst 94 pct. op een termijn van minder dan 6 maanden. In 2020 bedroegen deze percentages respectievelijk 67 pct. en 90 pct.
Er werden bijgevolg in 2021 minder dossiers op een termijn van minder dan 3 maanden maar meer dossiers op een termijn van minder dan 6 maanden behandeld. Hieruit volgt dat, niettegenstaande de gemiddelde doorlooptijd in penale zaken in 2021 is gedaald, het sterk toegenomen aantal penale cassatieberoepen (uiteraard) wel een impact heeft gehad op werkdruk en de doorlooptijd in strafzaken.
De op het einde van 2021 openstaande werkvoorraad bedraagt 1.493 eenheden. In civiele materies werd 63 pct. van deze openstaande werkvoorraad in 2021 op de griffie van het Hof ingediend, wat logischerwijs betekent dat 37 pct. van de openstaande werkvoorraad reeds langer dan één jaar op de griffie van het Hof is ingeschreven. In penale materies werd 97 pct. van de dossiers die tot de nog openstaande werkvoorraad behoren, in 2021 ingediend en staat 3 pct. van de nog niet behandelde dossiers reeds langer dan één jaar open.
De onderstaande diagrammen geven voor de op het einde van 2021 nog te behandelen zaken een globaal overzicht van het jaar waarin de cassatievoorziening op de griffie van het Hof werd neergelegd.