[1]Het wetgevend verslag 2021 is een werk waaraan leden van de zetel en van parket, referendarissen en administratieve collega's van het parket hebben bijgedragen. Ik dank hen allen daartoe.
1. Artikel 11 Wet van 25 april 2007 tot oprichting van het Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie bepaalt dat de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en het College van procureurs-generaal in de loop van de maand oktober aan het Comité een verslag toezenden, dat een overzicht bevat van de wetten die voor de hoven en rechtbanken tijdens het voorbije gerechtelijk jaar moeilijkheden bij de toepassing of de interpretatie ervan hebben opgeleverd.
Uit de bewoordingen van die bepaling blijkt dat het verslag van de procureurs-generaal uitsluitend tot hun verantwoordelijkheid behoort en niet tot die van de korpsvergaderingen. Niettemin wordt rekening gehouden met eventuele voorstellen van de zetel en van het parket van het Hof en van zijn referendarissen.
2. In het jaarverslag 2020 werd een grondig onderzoek gevoerd naar het gevolg dat de wetgever in het verleden aan het jaarverslag de lege ferenda heeft gegeven. Dit gedetailleerde onderzoek vormt deel C van het verslag 2020, dat een overzicht biedt van alle voorstellen die wel en die niet zijn overgenomen. Dit deel is niet meer opgenomen in het onderhavige verslag 2021, maar is verder beschikbaar op de website van het Hofici.
Uit dat onderzoek bleek dat in de geanalyseerde periode, van 2007 tot 2019, d.w.z. 12 jaar, zo'n 155 voorstellen zijn gedaan. Van deze 155 voorstellen werden er echter enkele herhaald, namelijk iets meer dan dertig. Er waren dus, strikt genomen, zo'n 111 'op zichzelf staande' voorstellen. Van deze 111 voorstellen bleken er 50 geheel of gedeeltelijk te zijn uitgevoerd[2].
M.a.w. zijn 45% van de voorstellen aangenomen, d.w.z. bijna de helft.
Dit gezegd zijnde, dienen de volgende verduidelijkingen te worden toegevoegd. Ten eerste zijn sommige van die wettelijke verankeringen onzeker. Ten tweede hebben zo'n 30 van de 50 succesvolle voorstellen op de een of andere manier betrekking op strafzaken. Ten slotte is het pas recentelijk, met name via de zgn. Potpourriwetten, dat veel van de lege ferenda-voorstellen een wetgevend vervolg hebben gekend, hetzij van 2014 tot 2019 37 van de 50 voormelde succesvolle voorstellen. Veel van de wettelijk verankeringen gebeurden middels wetten die in 2016 zijn aangenomen, namelijk 23 van de 50, d.w.z. 46 pct. (voornamelijk via de potpourriwetten).
Deze bevindingen blijven relevant voor de afgelopen twee jaar en kunnen derhalve in dit verslag worden opgenomen.
Over het geheel genomen, is dit een resultaat dat in hoge mate te danken is aan het initiatief van de regering en aan de nauwe en doelgerichte samenwerking van het parket van Cassatie met de minister van Justitie in het kader van de hervorming van het strafrecht.
Hoewel wij tevreden kunnen zijn met deze resultaten, is er naar onze mening een methodologisch punt van zorg. Wanneer men deze symbiotische resultaten buiten beschouwing laat, roept de zeer beperkte belangstelling die de wetgever voor dit verslag de lege ferenda lijkt te hebben, die ook tot uiting komt in het ontbreken van een kritische reactie van zijn kant op de gedane suggesties, inderdaad vragen op. Toch zijn deze wetgevingsvoorstellen zorgvuldig doordacht, en de formulering ervan heeft tijd gekost en aanzienlijke middelen gevergd. In de huidige situatie, waarin de steun van de minister ontbreekt, is het blijkbaar energieverspilling. Hoe dan ook, het is een vervelende klus met weinig beloning. Ook wanneer men de structurele ontoereikendheid van de personele middelen van het parket bij het Hof van Cassatie in aanmerking neemt, moeten bij deze opdracht in haar huidige vorm vraagtekens worden geplaatst.
Een eerste methodologische reactie is geweest om in dit verslag, evenals in het vorige, als bijlage bij de voorstellen, teksten van voorontwerpen van wet op te nemen, zodat de wetgever desgewenst sneller aan de slag kan, zij het dat dit voor het parket nog omslachtiger is. Dit is evenwel slechts een poging. In dit verslag nemen wij dit initiatief over, ook al heeft het nog niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het is duidelijk dat, gezien de schaarse aandacht die de wetgever aan dit verslag lijkt te besteden, een kritische beoordeling nog steeds noodzakelijk is. Ik ben nog steeds niet de mening toegedaan dat het beginsel van dit verslag ter discussie moet worden gesteld, maar ik denk wel dat er een mechanisme moet worden gevonden dat aan zijn doel beantwoordt: onder voorbehoud van de instemming van de wetgever, het door de procureur-generaal voorgestelde wetgevingsproces ten uitvoer leggen.
3. Sommige onderdelen van het verslag en voorontwerpen van wet zijn slechts opgesteld in één taal, met name het Frans of het Nederlands. De reden hiertoe is dat de dienst overeenstemming der teksten van het Hof (vertaaldienst) nog steeds een aanzienlijk werkvolume te verwerken heeft. De capaciteit van die dienst is beperkt, maar van essentieel belang voor de taak van het Hof en zijn jurisprudentiële invloed. De vertaaldienst moet zich dus in de eerste plaats op die taak toeleggen, zeker wanneer het meer dan onzeker is of de wetgever naar aanleiding van dit verslag de lege ferenda wel wetgevende voorstellen zal formuleren.
4. Het verslag is opgesplitst in twee delen (met bijlagen).
Het eerste deel (A) bevat vijf voorstellen, die hun oorsprong vinden in de vaststellingen van 2021 of reeds voordien en die bijzondere aandacht van de wetgever blijken te verdienen.
Het tweede deel (B) herneemt, ter herinnering, voorstellen gedaan in de voorgaande wetgevende verslagen, waarvan wij denken dat zij een zeker belang hebben.
In dit jaarverslag worden enkel de themata van het verslag van de procureur-generaal aan het parlementair comité belast met de wetsevaluatie hernomen. De integrale versie van het verslag is te raadplegen op de website van het Hof.
[2]Voorstel de lege ferenda nr. 44 (zie Verslag 2020, C en Bijlage 5) met betrekking tot artikel 838 Ger.W. en betreffende vertragende wrakingsprocedures werd recentelijk overgenomen, in artikel 24 Wet van 28 november 2021 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken, gepubliceerd in de tweede editie van het Belgisch Staatsblad van 30 november 2021. De "nieuwe" wetsbepaling wordt hieronder hernomen (de onderstreepte passages betreffen afwijkingen ten aanzien van het voorstel de lege ferenda):
"Art. 24. In artikel 838 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, worden tussen het tweede en het derde lid twee leden ingevoegd, luidende:
"Indien daarenboven een geldboete wegens kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond [nieuw] verzoek verantwoord kan zijn, wordt, bij dezelfde beslissing, een rechtsdag bepaald op een nabije datum, waarop alleen dit punt wordt behandeld. De griffier roept de partijen bij gerechtsbrief op om tegen die datum hun opmerkingen schriftelijk mee te delen.
De geldboete bedraagt vijftien [voorheen 125] euro tot tweeduizend vijfhonderd euro. De Koning kan het minimum- en maximumbedrag om de vijf jaar aanpassen aan de kosten van het levensonderhoud. De Koning duidt het bestuursorgaan aan dat instaat voor [nieuw] de inning van de boete met aanwending van alle middelen van recht."
1. Wijziging van artikel 150 Grondwet inzake persmisdrijven
2. Wijziging van artikel 34quater, 1°, Strafwetboek
3. Wijzging van artikel 27 Voorlopige Hechteniswet. Modaliteit van elektronisch toezicht in de procedure voor het vonnisgerecht
4. Wijziging van artikel 837, vierde lid, Gerechtelijk Wetboek
5. Voorstel tot invoeging van een artikel 1094/2 in het Gerechtelijk Wetboek teneinde de toepassing te regelen van een wet die in de loop van de procedure voor het Hof van Cassatie werd aangenomen.
1. Termijn van het hoger beroep tegen het vonnis van faillietverklaring (artikel XX.108, § 3, vierde lid, Wetboek van economisch recht) - Wetgevend verslag 2020, nr. A.1
2. In overeenstemming brengen van de Franse en de Nederlandse tekst van artikel 23, § 2, 2°, Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen - Wetgevend verslag 2020, nr. A.2
3. Wijziging van de artikelen 26, § 4, en 30, § 1, Voorlopige Hechteniswet. Hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raadkamer om de hechtenis onder elektronisch toezicht te handhaven bij de regeling van de rechtspleging - Wetgevend verslag 2020, nr. A.3
4. Wijziging van de rechtspleging die van toepassing is op de vervolging van magistraten (artikel 479-503bis Wetboek van Strafvordering) - Wetgevend verslag 2020, nr. B.1
Dit voorstel werd reeds in het vorig wetgevend verslag geformuleerd.
Ondertussen staat, op vraag van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, met de bedoeling het voorstel tot een goede einde te brengen, een gemengde werkgroep van het Parket bij het Hof van Cassatie en van het College van procureurs-generaal op het punt een gemeenschappelijk voorontwerp van wet te finaliseren, om het samen aan de minister van Justitie voor te leggen.
5. Herinvoering van het onmiddellijk cassatieberoep tegen een arrest van het hof van beroep, jeugdkamer, dat de uithandengeving uitspreekt van een minderjarige ouder dan zestien jaar die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd - Wetgevend verslag 2020, nr. B.2
6. Wijziging van artikel 72 Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen - Wetgevend verslag 2020, nr. B.4
7. Artikel 31, § 4, derde lid, en § 5, Voorlopige Hechteniswet (geldigheidsduur van het arrest van het Hof van Cassatie, respectievelijk in geval van vernietiging en verwerping van het cassatieberoep) - Wetgevend verslag 2020, nr. B.5
8. Wijziging van artikel 185/2, § 5, Gerechtelijk Wetboek betreffende de besluitvorming van het directiecomité van het Hof - Wetgevend verslag 2020, nr. B.6
9. Wijziging van artikel 259undecies, §3, voorlaatste lid, Gerechtelijk Wetboek - Secretariaat van het evaluatiecollege - Wetgevend verslag 2020, nr. B.7
10. Wetsvoorstel taalexamen referendarissen bij het Hof van Cassatie - Wetgevend verslag 2020, nr. B.8
11. Wijziging van artikel 25 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten - Berekening van de datum waarop de veroordeelde tot voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden toegelaten - Wetgevend verslag 2020, nr. B.9
12. Wijziging Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden teneinde de strafuitvoeringsrechtbank de bevoegdheid te verlenen om kennis te nemen van de strafuitvoeringsmodaliteiten bedoeld in de artikelen 21, 22, 24 en 25/3 van de wet, zodra het gaat om de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die gepaard gaat met een terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank - Wetgevend verslag 2020, nr. B.10
13. Artikel 4, tweede lid, Wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering - Wetgevend verslag 2020, nr. B.11
14. Artikel 527bis, derde lid, Wetboek van Strafvordering - Wetgevend verslag 2020, nr. B.12
15. Artikel 16, § 2, Wet van 10 november 2006 betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening - Wetgevend verslag 2020, nr. B.13
16. Artikel 411, § 6, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek - Aanwijzing van emeriti leden van het parket bij het Hof van Cassatie als assessor in de tuchtrechtbank of tuchtrechtbank in hoger beroep - Wetgevend verslag 2020, nr. B.14
17. Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat het statuut van de referendarissen bij het Hof van Cassatie en van de referendarissen bij het Grondwettelijk Hof betreft: noodzaak voor een aangepaste toegangsweg tot de magistratuur voor de referendarissen bij het Hof van Cassatie - Wetgevend verslag 2020, nr. B.15
18. Artikel 314 Strafwetboek - Misdrijf belemmering of storing van de vrijheid van opbod en van inschrijving - Wetgevend verslag 2020, nr. B.16
19. Sociaal strafwetboek, huisbezoek dat betrekking heeft op feiten van mensenhandel, zelfs in samenhang met feiten die overtredingen van sociaal strafrecht vormen - Wetgevend verslag 2020, nr. B.17
20. Verwijzing van een rechtbank naar een andere in strafzaken - Verplichte tussenkomst van een advocaat (artikel 542, tweede lid, Wetboek van Strafvordering) - Wetgevend verslag 2020, nr. B.18
21. Verplichte tussenkomst van een advocaat bij het Hof van Cassatie in fiscale zaken - Wetgevend verslag 2020, nr. B.19
De integrale versie van de voorontwerpen van wet omtrent de voorstellen geformuleerd in deel B. van het wetgevend verslag is raadpleegbaar hier