Arrest van 7 januari 2020 (P.19.0963.N)
De rechter is er weliswaar principieel toe gehouden een alcoholslot op te leggen aan de overtreder die voldoet aan de voorwaarde van alcoholintoxicatie bepaald in artikel 37/1 Wegverkeerswet, zijnde een alcoholconcentratie van minstens 0.78 milligram per liter uitgeademde alveolaire lucht of van minstens 1,8 gram per liter bloed, maar in uitzonderlijke gevallen kan hij verkiezen dat niet te doen op grond van de redenen die hij uitdrukkelijk moet vermelden. Deze redenen zijn door de wetgever niet gespecifieerd of beperkt tot welbepaalde gevallen zoals alcoholverslaving. Aldus bepaalt de rechter vrij de redenen op grond waarvan hij de veiligheidsmaatregel van het alcoholslot niet oplegt (Art. 37/1 Wegverkeerswet).
Arrest van 21 januari 2020 (P.19.0981.N) met conclusie van advocaat-generaal A. Winants
Alhoewel artikel 47, eerste lid, Wegverkeerswet, wat zijn toepassingsgebied betreft, in algemene bewoordingen is uitgedrukt, volgt uit de doelstelling van de proeven, namelijk het beveiligen van de samenleving, alsook het verband tussen die proeven en de regeling van de voorwaarden voor het verkrijgen van een rijbewijs, dat het in de artikelen 47 en 48, eerste lid, 2°, Wegverkeerswet vervatte strafrechtelijk gesanctioneerde verbod om na het verstrijken van een tijdelijke vervallenverklaring een motorvoertuig te besturen zonder eerst met goed gevolg de opgelegde proeven te hebben ondergaan, niet van toepassing is op die motovoertuigen waarvoor de bestuurder ontslagen is van de verplichting houder te zijn van een rijbewijs.
Cass. 19 mei 2020 (P.20.0116.N)
Dit arrest wordt besproken in de categorie “Strafprocedure – Vonnisgerechten”..
Arrest van 2 juni 2020 (P.19.0985.N)
Dit arrest wordt besproken in de categorie “Strafvordering – Rechtsmiddelen”.
Cass. 23 september 2020 (P.20.0402.F) met conclusie van advocaat-generaal M. Nolet de Brauwere
Dit arrest wordt besproken in de categorie “Strafprocedure – Strafvordering en burgerlijke rechtsvordering”.
Arrest van 17 november 2020 (P.20.1071.N)
Dit arrest wordt besproken in de categorie “Richtinggevende arresten inzake straf en strafuitvoering”.
Arrest van 24 november 2020 (P.20.0881.N)
De onderzoeks- en vonnisgerechten kunnen slechts beslissen tot internering indien cumulatief aan de voorwaarden bepaald in artikel 9 Interneringswet is voldaan en die voorwaarden om te interneren, zijn niet verschillend naargelang het onderzoeksgerecht dan wel het vonnisgerecht oordeelt.
Volgens artikel 10 Interneringswet kan in geval van internering, indien de geïnterneerde niet of niet meer aangehouden is, het onderzoeks- of vonnisgerecht de onmiddellijke opsluiting van de betrokkene bevelen indien te vrezen is dat hij zich aan de uitvoering van de veiligheidsmaatregel zou trachten te onttrekken of indien te vrezen is dat hij een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van derden of voor hemzelf zou vormen en die beslissing moet nader aangeven welke omstandigheden die vrees wettigen. Eens de door het onderzoeks- of vonnisgerecht genomen beslissing tot internering definitief is, beslist de kamer voor bescherming van de maatschappij als gespecialiseerd en multidisciplinair rechtscollege volgens de in de Interneringswet bepaalde procedures op korte termijn en vervolgens periodiek over de wijze van tenuitvoerlegging van de interneringsbeslissing en zij kan beslissen tot plaatsing van de geïnterneerde, in voorkomend geval gepaard gaande met uitgaansvergunningen, verlof of beperkte detentie, tot de toekenning van elektronisch toezicht, tot de toekenning van invrijheidstelling op proef, tot de toekenning van een vervroegde invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering en tot de definitieve invrijheidstelling, mits daartoe voldaan is aan de wettelijk bepaalde voorwaarden, zodat een interneringsbeslissing zelf niet noodzakelijk een vrijheidsberoving van een geïnterneerde impliceert.
Uit artikel 5.1, e), EVRM volgt dat de vrijheidsberoving van een geesteszieke slechts gerechtvaardigd is indien blijkt dat andere minder ernstige maatregelen in overweging zijn genomen en ontoereikend zijn bevonden om het individueel of publiek belang te beschermen maar deze verdragsbepaling verhindert niet dat het onderzoeksgerecht beslist tot de internering indien aan de wettelijk bepaalde voorwaarden is voldaan en het vervolgens aan de kamer voor bescherming van de maatschappij staat om te bepalen op welke wijze de veiligheidsmaatregel concreet zal worden uitgevoerd en in het bijzonder of vrijheidsberoving daarbij noodzakelijk is. Uit de verdragsbepaling volgt geenszins dat de interneringsbeslissing zou voorbehouden zijn aan een rechtscollege dat ook straffen met probatie-uitstel of een autonome probatiestraf kan opleggen.