Arrest van 17 mars 2020 (P.19.1136.N)
De rechter oordeelt onaantastbaar of in het licht van de concrete omstandigheden van de zaak een lokale overheid, door in een toegangsverbod te voorzien in de binnenstad voor bepaalde voertuigen, een gehandicapte inwoner die in de binnenstad woont en nabij zijn woning wil parkeren, discrimineert (Artt. 4.1, 9, 19 en 20 Verdrag 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap; art. 159 Grondwet).
Arrest van 7 januari 2020 (P.19.0804.N) met conclusie van advocaat-generaal met opdracht B. De Smet
Het vereiste opzet van kwaadwillige belemmering van het verkeer bestaat in het opzettelijk belemmeren van het verkeer als dusdanig. De gevaartoestand voor het verkeer die daardoor kan worden veroorzaakt, maakt geen deel uit van dat opzet, maar is slechts het door de wet vereiste gevolg dat uit het handelen van de dader moet voortvloeien. Het enkele feit dat een misdrijf wordt gepleegd in het kader van een staking of betoging neemt het moreel bestanddeel voor het misdrijf kwaadwillige belemmering niet weg, ongeacht de beweegredenen voor die actie (artikel 406, eerste lid, Sw.).
Uit de artikelen 10 en 11 EVRM volgt dat het recht te staken of te betogen geen absolute rechten zijn, maar dat de uitoefening van die rechten onderhevig kan zijn aan beperkingen, mits die beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang en niet te beschouwen zijn als een onevenredige en onduldbare ingreep waardoor de beschermende rechten in hun kern zouden worden aangetast. De rechter oordeelt daarover onaantastbaar op grond van feiten die hij vaststelt (Artt. 10 en 11 EVRM; art. 6.4 Herzien Europees Sociaal Handvest).
Arrest van 14 januari 2020 (P.19.1046.N)
Het begrip ‘gebruik maken van een draagbare telefoon die in de hand wordt gehouden’ moet in zijn normale betekenis worden uitgelegd, die inhoudt dat het gebruik niet wordt beperkt tot een welomschreven handeling zoals bellen of sms’en en dat het in de hand houden door de bestuurder van een draagbaar telefoontoestel tijdens het rijden, impliceert dat dit toestel wordt gebruikt (Art. 8.4 Wegverkeersreglement).
Arrest van 21 januari 2020 (P.19.0528.N)
Onder grondgebied waar het voertuig gewoonlijk is gestald, moet worden verstaan het grondgebied van de staat waarvan het voertuig een kentekenplaat draagt, ongeacht of het een permanente of een tijdelijke kentekenplaat betreft (Art. 2 WAM, in de versie van toepassing in 2017; art. 2 K.B. 13 februari 1991; art. 1.4 Richtlijn 2019/103/EG van 16 september 2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid).
Krachtens artikel 2, § 1, KB Technische Eisen Voertuigen zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing op de auto’s die rijden onder dekking van een Belgische inschrijvingsplaat en op de erdoor getrokken Belgische aanhangwagens. Dat reglement is aldus niet van toepassing op een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt onder dekking van een buitenlandse inschrijvingsplaat. Het enkele feit dat een voertuig gewoonlijk gestald is in België en ook gewoonlijk wordt gebruikt in België, heeft niet tot gevolg dat dit voertuig in België is geregistreerd of ingeschreven (Artt. 2, § 1, 2, § 4 en 24, § 1 K.B. 15 maart 1968 Technische Eisen Voertuigen).
Arrest van 29 januari 2020 (P.19.0125.F) met conclusie van advocaat-generaal D. Vandermeersch
Uit de omstandigheid dat voertuigen beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 80, eerste lid, besluit Waalse regering van 23 september 2010 tot invoering van een terugnameplicht voor bepaalde afvalstoffen, en uit de vaststelling van de toestand van “karkas” van bepaalde voertuigen en van het jaar van schrapping van de inschrijving van andere voertuigen, kan de rechter afleiden dat de administratieve toestand met betrekking tot de inschrijving en de technische keuring van de voormelde voertuigen niet kon worden geregulariseerd, zodat het om afgedankte voertuigen ging waarvan de eigenaar of de houder zich moest ontdoen (Art. 2, 1°, Decr. W. 27 juni 1996; artt. 80, eerste lid, en 82, § 1, B.W.Reg. 23 september 2010).
Noch de artikelen 80 en 82 besluit Waalse regering van 23 september 2010, noch enige andere wettelijke bepaling verplichten de sanctionerend ambtenaar om, met het oog op het bewijs van de schending van artikel 7, § 1 tot 3, Decreet Waals Gewest 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, de overtreder te verzoeken het bewijs van het opstarten van een rehabilitatieprocedure te leveren of een geldig inschrijvingsbewijs of een geldige technische keuring te overleggen (Art. 7, § 1 tot 3, Decr. W. 27 juni 1996; artt. 80 en 82, B.W.Reg. 23 september 2010).
Arrest van 19 mei 2020 (P.19.1236.N)
Strafbaarheid wegens het niet opslagen van een wapen bij een erkend persoon of het niet overdragen van een wapen aan een erkend persoon of een persoon die is gemachtigd het wapen voorhanden te hebben, vereist een wettige intrekkingsbeslissing van de gouverneur, dan wel in hoger beroep van de minister van Justitie of zijn gemachtigde (Artt. 18 en 23 Wapenwet 2006).
Het arrest van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een administratieve akte vernietigt, heeft tot gevolg dat die akte geacht wordt niet te hebben bestaat. In geval de Raad van State de in hoger beroep gewezen ministeriële beslissing tot intrekking van een wapenvergunning vernietigt, ontbreekt een voor strafbaarheid vereist misdrijfbestanddeel.
Arrest van 7 oktober 2020 (P.19.0644.F) met conclusie van advocaat-generaal Ph. De Koster
Artikel 150 Grondwet stelt de bevoegdheid van de jury voor drukpersmisdrijven niet afhankelijk van de relevantie of het maatschappelijk belang van de bekendgemaakte gedachte of mening, noch van het min of meer beargumenteerd en uitgewerkt karakter van het betwiste geschrift, noch van de bekendheid van de auteur (Art. 150 Grondwet).
Wanneer de bestreden beslissing vernietigd wordt op grond van onbevoegdheid, verwijst het Hof de zaak naar de rechters die hiervan moeten kennisnemen (Art. 435, derde lid, W.Sv.).
Arrest van 20 oktober 2020 (P.20.0781.N) met conclusie van advocaat-generaal B. De Smet
Indien een deelnemer betwist dat bij diefstal de door artikelen 468 en 471 Strafwetboek verzwarende omstandigheden van geweld of bedreiging en gebruik van een vluchtvoertuig op hem van toepassing zijn, dient de rechter, opdat hij de verzwarende omstandigheden aan de deelnemer kan toerekenen, vast te stellen dat de deelnemer kennis had van die verzwarende omstandigheden en dat hij die heeft aanvaard. Die individuele toerekening vereist niet dat ook wordt vastgesteld dat de deelnemer zelf geweld heeft gebruikt of heeft bedreigd of daaraan heeft deelgenomen of dat de deelnemer zelf gebruik heeft gemaakt van een voertuig of enig ander al dan niet met een motor aangedreven tuig (Artt. 66, 461, 468 en 471 Sw.).
Arrest van 4 november 2020 (P.20.0709.F)
Dit arrest wordt besproken in de categorie “Richtinggevende arresten in het strafrecht”.